Accu-Chek ® Combo
Veel gestelde vragen
Algemene vragen
Sommige kinderen met diabetes zijn wat onzeker als ze horen dat ze een insulinepomp moeten gaan dragen. Praktisch altijd is de onzekerheid snel voorbij, omdat ze al gauw merken dat de insulinepomp geen problemen oplevert, maar het ze juist gemakkelijker maakt. Met de pomp krijgen ze meer vrijheid en flexibiliteit. De
In principe alles omdat u, afhankelijk van hoe oud uw kind met diabetes is, de therapie zelf of samen met uw kind moet uitvoeren. Tijdens een training krijgt u de gelegenheid om de insulinepomptherapie en de
Bespreek deze mogelijkheid met uw arts of met uw diabetesverpleegkundige. Dan kan worden bekeken of een insulinepomp voor u of uw kind geschikt is. Doorgaans vergoedt de ziektekostenverzekering of het ziekenfonds de kosten voor de
Bijna alle vrouwen met diabetes, die voor of tijdens de zwangerschap zijn overgestapt op een insulinepomp, houden de pomp ook na de bevalling. Dat is bijvoorbeeld omdat ook tijdens de borstvoeding de behoefte aan insuline soms sterk schommelt. Of gewoon omdat de baby hun dagindeling helemaal overhoop heeft gegooid en veel flexibiliteit van ze vraagt. Met een
In het algemeen geldt: hoe eerder u met de insulinepomptherapie start, hoe beter. Maar ook tijdens de zwangerschap kunt u nog overschakelen op insulinepomptherapie. Dat kunt u het beste met uw arts of diabetesverpleegkundige overleggen.
Ja, tijdens de zwangerschap verandert de behoefte aan insuline van uw lichaam verschillende keren. In de eerste weken van de zwangerschap hebt u minder insuline nodig en veel vrouwen met diabetes klagen in die periode over hypoglykemie, vooral in de eerste helft van de nacht. Van week 12 tot week 14 stijgt de behoefte aan insuline langzaam en meestal na week 20 nog eens. De behoefte aan insuline van het lichaam is het hoogst vlak voor de bevalling. Tijdens de weeën daalt de insulinebehoefte drastisch, en na de geboorte heeft het lichaam aanzienlijk minder insuline nodig als voor de zwangerschap. In de periode na de bevalling neemt de insulinebehoefte geleidelijk weer toe. Vanwege deze schommelingen hebt u een flexibele insulinetherapie nodig die uw behoefte aan insuline optimaal vervult. Een insulinepomp kan u daarbij goed helpen.
Om een insulinevoorziening zoals in de natuur te bereiken wordt de insulinepomp dag en nacht gedragen. Het is echter niet zo dat u de insulinepomp altijd moet dragen. U kunt de insulinepomp voor het douchen of vrijen tijdelijk afkoppelen. Als u de insulinepomp lange tijd niet wilt gebruiken, bijvoorbeeld voor een strandvakantie, kunt u tijdelijk overschakelen op insulinetherapie met een prikpen. Dat kunt u het beste met uw arts of diabetesverpleegkundige overleggen.
Ja. U moet altijd de bloedglucose controleren. Er bestaat geen systeem, dat de bloedsuiker zelf meet en op basis van deze gegevens de insulinepomp aanstuurt. De ontwikkeling van een zogenaamd “closed loop” systeem is in volle gang maar voorlopig niet toepasbaar. Voor een goede diabetesinstelling controleert u de bloedglucose op dezelfde manier als bij de intensieve insulinetherapie met een insulinepen.
De moderne insulinepompen zijn heel klein en plat. U kunt de insulinepomp onopvallend bedienen, iets wat niet opgaat voor de prikpen. U kunt bijvoorbeeld een bolus afgeven zonder dat iemand daar wat van merkt. Als de pomp eenmaal is geprogrammeerd, geeft hij de basale hoeveelheid insuline automatisch af. Er bestaan bovendien allerlei accessoires, waarmee u de pomp op diverse plaatsen kunt dragen, bijvoorbeeld onder uw hemd, op uw beha, op het been of de arm, enzovoort. Het
Een van de nadelen van de intensieve insulinetherapie met een insulinepen is dat er soms ernstige hypoglykemie kan voorkomen, vooral 's nachts. De insulinepomp kan het risico van hypoglykemie aanzienlijk beperken, omdat u een op u afgestemd basaal profiel kunt invoeren.
In principe kunt u alle sporten bedrijven met een insulinepomp. Het is echter wel verstandig om bij contactsporten en bepaalde watersporten de insulinepomp tijdelijk af te koppelen. Dat kunt u het beste met uw arts of diabetesverpleegkundige overleggen.
Uit de ervaring blijkt dat